<strong>Artritis psoriatica kan zich in verschillende vormen voordoen</strong> (aandoening van perifere gewrichten, axiale aandoening, enthesitis en dactylitis) en kan voorkomen bij mensen die al dan niet ook huid- en/of nagelletsels hebben. Het is een moeilijke diagnose, met twee belangrijke valkuilen: <ul> <li><strong>ten onrechte elk(e) klacht/verschijnsel</strong> die/dat wijst op artritis psoriatica toeschrijven aan artritis psoriatica. Een Deens onderzoek dat in Berlijn werd gepresenteerd (Catalina Skovsgård et al.), toont aan dat van de 106 mensen die werden doorverwezen voor een vermoeden van artritis psoriatica, deze diagnose bij slechts 25 van hen werd bevestigd.</li> <li><strong>het niet herkennen van de ziekte in een vroeg stadium</strong>, wanneer een geschikte behandeling meer kans heeft om de schade aan de gewrichten te beperken.</li> </ul> Een vroege diagnose van reumatische aandoeningen is des te moeilijker omdat de klassieke verschijnselen van psoriasis afwezig, niet of nauwelijks waarneembaar zijn en omdat de klachten en symptomen van het bewegingsapparaat relatief onopvallend zijn en gemakkelijk aan andere oorzaken kunnen worden toegeschreven. <strong>Bovendien zijn er tot op heden geen aanvullende tests die de klinische diagnose op een betrouwbare wijze kunnen ondersteunen</strong> (echografie is niet erg overtuigend en wordt slechts beperkt door dermatologen gebruikt, röntgenfoto's zijn niet erg informatief in de vroege stadia, multiomische analyses leveren geen bijdrage). Een recente Duitse studie suggereert echter dat het gebruik van optische fluorescentie beeldvorming bij risicopersonen, door tekenen van musculoskeletale ontsteking in de handen te detecteren, zou kunnen bijdragen aan een vroegere diagnose dan momenteel het geval is. Dat alles verklaart waarom het cruciaal is om bij de geringste twijfel regelmatig een van de gevalideerde screeningsvragenlijsten (PASE, PEST, ToPAS, PASQ/ePASQ, EARP) te gebruiken en actief te zoeken naar de belangrijkste predisponerende factoren (nagelschade, obesitas, familiegeschiedenis en ernst van huidletsels) om de personen te identificeren die het meeste risico lopen op het ontwikkelen van reumatische aandoeningen. Aanwijzingen van een reumatische aandoening, hoe klein ook, hebben een directe invloed op de keuze van de behandeling (topische behandelingen hebben geen effect op gewrichtsaandoeningen) en het is ruimschoots aangetoond dat <strong>een vroege diagnose en het starten van de juiste doeltreffende behandeling</strong> (aanbevelingen van GRAPPA en EULAR) <strong>de beste garanties zijn voor een positieve invloed op de prognose</strong>. Voorlopig blijft het voorkomen van reumatische aandoeningen een na te streven doel, maar dat betekent niet dat we hulpeloos zijn. We zijn (nog) niet in staat om reumatische aandoeningen te voorkomen, maar we zijn wel in staat om de progressie ervan te vertragen en, bij risicopersonen, het begin ervan uit te stellen. In dat opzicht doen biotherapieën het beter dan topische behandelingen, fototherapie en ziekteverloop-beïnvloedende geneesmiddelen tegen reuma (DMARD's). De eerste gegevens wijzen er zelfs op dat de mate van bescherming varieert afhankelijk van het werkingsmechanisme van de biotherapieën. Te bevestigen en te volgen. <em>Dr. Jean-Claude Lemaire, op basis van communicatie van Wolf-Henning Boehncke, Genève, Zwitserland. EADV 2023, Berlijn, 11-14 oktober en online</em>