Kort geleden hadden we het over het kip-en-ei-dilemma.
Een recent onderzoek naar de relatie tussen depressie en slaapduur illustreert dit goed en laat zien dat we moeten oppassen met overhaaste conclusies, zelfs als alles vanzelfsprekend lijkt.
Slaapstoornissen en depressie gaan vaak hand in hand en korte of lange slaaptijden worden over het algemeen beschouwd als symptomen en dus als gevolgen van depressie.
Er zijn echter aanwijzingen dat slaapafwijkingen vooraf kunnen gaan aan depressieve symptomen.
Om de betekenis van de relatie tussen de twee te verduidelijken, gebruikte een Brits team polygene scores voor aanleg voor kort of lang slapen en aanleg voor depressie. In totaal werden 7.146 mensen ouder dan 50 jaar gerekruteerd als onderdeel van een nationaal representatief bevolkingsonderzoek in Engeland.
De resultaten laten zien dat mensen met een genetische aanleg voor korte slaap (≤ 5 uur per nacht), over een gemiddelde follow-up periode van 8 jaar, een grotere kans hebben op het ontwikkelen van depressieve symptomen. Deze associatie werd echter niet gevonden in het geval van een genetische aanleg voor langdurige slaap.
Bovendien was er geen verband tussen een grotere genetische aanleg voor depressie en welk type slaapduur dan ook (kort, optimaal of langdurig).
Een studie toont aan dat het waarschijnlijker is dat suboptimale slaapduur voorafgaat aan depressieve symptomen in plaats van andersom.
Een persbericht van het University College London, waar de onderzoekers werken, geeft meer details.