De diagnose COPD is bijna uitsluitend gebaseerd op spirometrische bevindingen van bronchiale obstructie (FEV1/FVC < 0,7). Talrijke onderzoeken hebben echter aangetoond dat deze dogmatische benadering mensen met klinische en beeldvorming afwijkingen maar zonder obstructie buiten beschouwing laat.
Een Amerikaans team ging na of een uitgebreidere aanpak (klinisch, beeldvorming en spirometrie) zou helpen om de diagnose te verfijnen door proefpersonen uit te sluiten bij wie spirometrie de enige afwijking was en door proefpersonen op te nemen die niet als COPD werden beschouwd (FEV1/FVC ≥ 0,7), maar wel 3 van de 5 zogenaamde minder belangrijke criteria vertoonden (emfyseem, verdikking van de bronchiale wanden, dyspneu, chronische bronchitis en slechte levenskwaliteit in relatie tot ademhalingsproblemen).
Volledige details over het aantal uitgesloten of geïncludeerde proefpersonen zijn te vinden in het JAMA artikel, maar de belangrijkste boodschap is dat deze geïncludeerde proefpersonen in het grootste onderzochte cohort werden gekenmerkt door een toename in algehele mortaliteit (RR 2) en respiratoire mortaliteit (RR 3,5), meer exacerbaties en een snellere afname in FEV1 dan proefpersonen zonder COPD. De toename in exacerbaties werd ook gedocumenteerd in het tweede onderzochte cohort.
Naast de vraag die in de titel wordt gesteld, rijst er nog een andere vraag: “Wat te doen met COPD O als deze diagnostische benadering wordt aangenomen?”.